9 september 2023

Operationele sterkte

De afgelopen vijfentwintig jaar heeft de politiek een jojobeleid gevoerd ten aanzien van de operationele sterkte van de politie: het aantal mensen dat het korps in dienst heeft voor het (veelal geüniformeerd) uitvoeren van politiewerk.

Kort samengevat: in de eerste tien jaar na de eeuwwisseling werd het politiebudget voldoende verhoogd om de operationele sterkte met 3.000 fte’s (voltijdsbanen) te kunnen uitbreiden. De operationele sterkte (inclusief aspiranten/politiestudenten) kwam daardoor op 52.322 fte’s.

De toenmalige politieminister, PvdA-minister van Binnenlandse Zaken Guusje ter Horst, vond die orde van grootte geen enkel probleem. In 2009 meldde zij de Tweede Kamer: ‘De criminaliteit, overlast en verloedering zijn sinds 2002 gedaald. Dat is mede te danken aan de inzet van de politie en de groei van het aantal agenten. Sinds 2001 zijn er zo’n 3.000 politiemedewerkers bijgekomen. Het kabinet vindt het noodzakelijk (…) de sterkte op 52.200 te handhaven om de doelstellingen met betrekking tot veiligheid te realiseren.’

Zeven jaar op dieet
Het jaar daarna kwam het kabinet Rutte-I aan de macht en werd besloten op de politie te bezuinigen. Ruim zeven jaar lang kreeg het korps de opdracht om de operationele sterkte met pakweg 3.000 fte’s te laten dalen naar 49.804 fte’s.

Eind 2017 keerde het politieke tij opnieuw: het kabinet Rutte-III begon het politiebudget te verhogen zodat het korps extra kon investeren in de operationele sterkte. Langzaam maar zeker keerden de eerder wegbezuinigde 3.000 banen weer terug in de personeelsformatie.

Ondanks deze nieuwe investeringen vanaf 2017 ontstond vanaf 2019/2020 onderbezetting bij de politie. Belangrijkste oorzaak: het verzuim van de werkgever om tijdig extra mensen op te leiden om de forse pensioenuitstroom van de babyboomgeneratie op te vangen.

Momenteel bevinden we ons dus in de situatie dat er dus wel belastinggeld beschikbaar is gesteld om extra politiemensen aan te nemen (= de personeelsformatie is officieel uitgebreid), maar dat het een paar jaar gaat duren voordat deze arbeidsplaatsen (fte’s) allemaal kunnen worden bezet door opgeleide professionals (= onderbezetting van de personeelsformatie).

Sterkte groeit door tot 2028
Onder het kabinet Rutte-IV is er nog meer belastinggeld beschikbaar gesteld voor het uitbreiden van de operationele sterkte. Volgens de huidige planning (Begroting en Beheerplan Nationale Politie 2023-2027) zal daardoor eind 2027 een operationele sterkte gerealiseerd kunnen zijn van 53.657 fte’s (inclusief 4.699 medewerkers in opleiding).

-----------------------

Volledigheidshalve: naast de operationele sterkte (OS) kent de Nationale Politie ook nog een niet-operationele sterkte (NOS). Dat zijn de medewerkers met een ondersteunende of leidinggevende functie binnen het korps. Eind 2027 zou dat aantal 11.382 fte’s moeten zijn. In totaal zou de personeelsformatie van het korps (het aantal arbeidsplaatsen waarvoor financiering beschikbaar is) dan uitkomen op 65.039 fte.

-----------------------

Nemen we de operationele sterkte in 2009 als uitgangpunt (52.322 fte’s inclusief aspiranten), dan betekent het realiseren van een politiecapaciteit van 53.657 fte’s (inclusief aspiranten) eind 2027 een stijging van 1.335 fte’s – in achttien jaar tijd. Achttien jaar waarin de hoeveelheid werk voor de politie alleen maar toenam, met name door internationale ontwikkelingen op het gebied van terreur, cybercrime en vluchtelingenstromen.

Dat roept uiteraard de vraag op: is 1.335 voltijdbanen erbij vanaf 2028 genoeg?

Voorlopig geen extra geld voor de politie
Volgens (demissionair) politieminister Yesilgöz moet dat voorlopig genoeg zijn. In haar halfjaarlijkse politiebericht (27 juni 2023) laat ze de Tweede Kamer weten dat nog meer geld voor investeringen in de politie(sterkte) de komende jaren (2025-2028) niet nodig is.

De politiek heeft voldoende gehoor gegeven aan de roep om geld voor extra politiemensen. Wat haar betreft is nu het korps als organisatie aan zet om zijn prestatievermogen te verhogen door de beschikbare capaciteit beter/slimmer/doelmatiger te benutten. Als daar financiële ruimte voor nodig is, zal het korps die binnen zijn begroting moeten realiseren door reorganisaties, flexibilisering en andere efficiency-ingrepen. 

Yesilgöz grijpt terug op de Opstelten-doctrine. Bij een operationele sterkte van 53.657 fte’s is de ondercapaciteit wat haar betreft aangepakt: de rest van het prestatieprobleem moet worden opgelost door de medewerkers beter/slimmer/flexibeler in te zetten.

De politiebonden kunnen zich niet vinden in deze stellingname, die net zo willekeurig overkomt als het besluit van het kabinet Rutte-I uit 2010 om de operationele sterkte te maximeren op 49.804 fte’s. Ook in dit geval geldt wat de Algemene Rekenkamer in 2011 over het politiebeleid concludeerde: nergens maakt de politiek duidelijk wat ‘de relatie (is) tussen het aantal fte’s en de prestaties van de politie’.

De politiek zou met een duidelijke visie moeten komen op de rol die de politie binnen de Nederlandse maatschappij moet vervullen en de prestaties en/of werkzaamheden die daarvoor (in volgorde van prioriteit) nodig zijn. Alleen dan valt er iets zinnigs te zeggen over hoeveel mensen met welke kwaliteiten je daarvoor nodig hebt – en dus over de hoeveelheid belastinggeld die daarmee gemoeid is.

Blijft de onduidelijkheid over zijn takenpakket bestaan, dan zal de politie ook met een operationele sterkte van ruim 52.000 of ruim 53.000 fte’s blijven kampen met ondercapaciteit.

In die situatie is de bijdrage die de politie aan de veiligheid in Nederland levert voor een (te) groot deel afhankelijk van de inzet en loyaliteit van individuele politiemedewerkers. Dat is volgens de politiebonden een onwenselijke situatie. Het algemeen belang is daarmee niet gediend, net zo min als de gezondheid en de veiligheid van de politiemensen in kwestie.

Het zou de politiebonden dan ook een lief ding waard zijn als de politiek werk zou maken van een zorgvuldig onderbouwde inhoudelijke visie op het politiewerk in de 21-ste eeuw. Als de daarin geformuleerde ambities recht doen aan het belang en het potentieel van de politie als maatschappelijke witte bloedlichaampjes, dan zou een verdere uitbreiding van de operationele sterkte vanaf 2028 politiek gewoon bespreekbaar moeten zijn.

Een keuze daarvoor zou helemaal niet zo buitensporig zijn. Volgens het meest recente rapport van Eurostat waren er in de jaren 2019-2021 in Nederland op elke honderdduizend burgers 293 agenten actief. Daarmee staan we op de 20-ste plaats in de ranglijst van 27 EU-landen. We zitten onder het EU-gemiddelde van 335 agenten per honderdduizend inwoners en onder landen als Spanje (361), België (336), Luxemburg (332), Frankrijk (323) en Duitsland (302).

Met 53.657 fte’s aan operationele sterkte vanaf 2028 realiseren we (met dan minstens 18 miljoen inwoners in Nederland) het aantal van 298 agenten per honderdduizend inwoners.

Het is aannemelijk dat we dan nog altijd niet op gelijke voet staan met andere Europese landen. Daarvoor zou onze operationele sterkte vanaf 2028 nog verder versterkt moeten worden met 1.000 fte’s (Duitsland), 4.500 fte’s (Frankrijk) of 6.000 fte’s (België).

Publieke waarde
In zijn evaluatierapport uit 2017 constateert de commissie-Kuijken lichtelijk ontgoocheld dat er eigenlijk geen gezaghebbend totaalbeeld bestaat van wat de politie presteert, waarom en waardoor. Een van haar aanbevelingen voor de doorontwikkeling van de Nationale Politie was dan ook het realiseren van een begrijpelijke en erkende manier om op gezette tijden iets concreets te kunnen zeggen over de ‘publieke waarde’ die de politie oplevert. Dat zou een eind maken aan de onduidelijkheid over het ‘presterend vermogen’ van het korps en interessante informatie opleveren over de hoeveelheid ‘veiligheid’ die de maatschappij terug krijgt voor het beschikbaar gestelde politiebudget. 

Realistische sterkte-index
De politiebonden kunnen zich volledig vinden in dat advies en pleiten dan ook voor een onafhankelijk onderzoek naar een realistisch systeem om te bepalen wat de sterkte van de Nationale Politie zou moeten zijn, gegeven

  • een duidelijk door de politiek omschreven takenpakket (inclusief prestatienormen) en
  • even duidelijke minimumeisen voor gezonde en veilige werkomstandigheden

Op dit systeem zou dan voortaan het jaarlijkse politiebudget moeten worden gebaseerd. Dat zou wellicht een eind maken aan het ‘zigzagbeleid’ op politiegebied, waarover zelfs oud-korpschef Erik Akerboom zich in 2019 publiekelijk beklaagde: ‘Ik zou Nederland een kabinet toewensen dat een uitspraak doet over de financiering van de rechtsstaat over de jaren heen. Bezuinigen kun je met een bedrijf misschien doen, maar met de rechtsstaat niet.’

-------------

Wijkagenten
De Politiewet schrijft voor dat in Nederland (minstens) één wijkagent is aangesteld voor elke 5.000 inwoners. De politiebonden vinden dat dit voorschrift moet worden aangevuld met een bepaling over wat er moet gebeuren als de Nederlandse bevolking groeit. In dat geval zou de overheid de personeelsformatie van de politie dusdanig moeten laten meegroeien dat het aantal wijkagenten op een verantwoorde wijze kan meestijgen. In de huidige situatie bestaat die verplichting niet. Dat brengt het risico met zich mee dat het handhaven van de wijkagentennorm ten koste gaat van de teamsterkte en/of de opsporing.