Nee, dat is een misverstand. Bij de brandweer heeft het Functioneel Leeftijdsontslag weliswaar vijf jaar langer bestaan dan bij de politie, maar sinds 1 januari 2006 is het FLO ook in die overheidssector definitief afgeschaft.
Tot 2006 hadden veel brandweer- en ambulancemedewerkers op 55-jarige leeftijd recht op functioneel leeftijdsontslag (FLO): een vervroegde uittreding met behoud van inkomen. De eerste vijf jaar kregen ze dan een FLO-uitkering van 80 procent van hun salaris. Hadden ze dertig of meer dienstjaren dan was de uitkering zelfs nog iets hoger. De tweede vijf jaar was de uitkering 70 procent. Op 65-jarige leeftijd ging de medewerker met pensioen.
Per 1 januari 2006 werd dit FLO afgeschaft, met name doordat de politiek de oorlog had verklaard aan het fenomeen vroegpensioen – zeker als dat gefinancierd werd met belastinggeld. Nederlanders moesten langer blijven werken en dat werd vanuit Den Haag aangemoedigd door ingrijpende fiscale maatregelen om uitkeringen voor vroegpensioen te ‘ontmoedigen’. Vanaf 2006 kregen werkgevers over dit soort uitkeringen een fiscale boete van 26 procent opgelegd; vanaf 2011 werd die boete verhoogd tot 52 procent.
Voor brandweermensen die op 1 januari 2006 al in dienst waren (en al FLO-rechten hadden opgebouwd) werd een FLO-overgangsrecht afgesproken. Daarbij werd gebruik gemaakt van twee nieuwe financieringsbronnen.
Na de aankondiging van het fiscale ontmoedigingsbeleid waren het pensioenfonds voor de ambtenarensector (ABP), de ambtenarenbonden en de overheidswerkgevers gezamenlijk op zoek gegaan naar manieren om binnen de nieuwe wettelijke (fiscale) kaders toch een vorm van collectief gefinancierd vroegpensioen overeind te houden. In de zomer van 2005 sloten ze een akkoord. Met ingang van 1 januari 2006 gingen ambtenaren sparen voor een ‘versterkt’ ouderdomspensioen vanaf 65 jaar. Voorheen was het opbouwdoel een inkomen vanaf 65 jaar (AOW-uitkering plus aanvullend pensioen) van 70 procent van het middelloon. Nu werd dat doel 82 procent. Er werd dus voortaan meer kapitaal opgebouwd.
Tegelijkertijd werd afgesproken de ingangsdatum van het aanvullend pensioen te flexibiliseren. Vanaf 2006 kon iedereen zijn opgebouwde pensioenkapitaal ook eerder aanspreken voor maandelijkse uitkeringen dan vanaf zijn 65-ste. De ondergrens van dit ABP Keuzepensioen was 60 jaar. Wilde je niet interen op je aanvullende pensioenuitkeringen? Dan was op basis van het Keuzepensioen – de sinds 2006 door extra opbouw ‘versterkte’ pensioenvoorziening – maximaal drie jaar eerder met pensioen gaan mogelijk.
De tweede nieuwe financieringsbron was het toen kersverse levensloopsparen. Als goedmakertje voor het drastisch beperken van de collectieve mogelijkheden om belastingvrij een vroegpensioen op te bouwen konden Nederlanders vanaf 2006 op individuele basis belastingvrij wat kapitaal opbouwen om extra verlof te financieren. Dat verlof kon je tijdens de gehele loopbaan opnemen, maar ook opsparen voor een (extra) vervroegde uittreding aan het eind van je loopbaan. Het gestelde maximum was 210 procent van het salaris – goed voor bijvoorbeeld drie jaar lang uitkeringen van zeventig procent van het salaris voorafgaand aan het ABP Keuzepensioen.
In het FLO-overgangsrecht voor brandweer- en ambulancemedewerkers werd onderscheid gemaakt tussen medewerkers met minder dan twintig dienstjaren en medewerkers met twintig dienstjaren of meer. Die laatste groep kreeg de gunstigste garantierechten: zij behielden de mogelijkheid om vanaf 55 jaar te stoppen met werken, maar de eerste vijf jaar wel tegen maximaal 80 procent van hun salaris. De overige medewerkers moesten tussen hun 55-ste en 59-ste bijvoorbeeld nog enige tijd in deeltijd blijven doorwerken. In alle gevallen bestond de mogelijkheid om meer of langer te blijven werken en zo meer kapitaal over te houden voor de resterende (vroeg)pensioenjaren.
Deze en andere afspraken in het FLO-overgangsrecht berustten op drie sociaaleconomische pijlers: een AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar, de bestaande fiscale mogelijkheden voor collectieve pensioenregelingen en het belastingvrije levensloopsparen. Zoals bekend zijn deze voorzieningen sinds 2010 behoorlijk ondergraven door de kabinetten Rutte I en Rutte II. De AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar werd verhoogd. De belastingvrije mogelijkheden voor collectieve pensioenregelingen werden beperkt. Het belastingvrije levensloopsparen werd zelfs weer helemaal afgeschaft.
Dit waren natuurlijk maatregelen die de waarde van het afgesproken FLO-overgangsrecht behoorlijk aantastten. Om de schade zoveel mogelijk te beperken keerden de werkgever en de bonden terug naar de onderhandelingstafel. Dit voorjaar wisten ze een akkoord te bereiken over een update van de gemaakte afspraken. Die voorziet erin dat alle brandweermensen die op 1 januari 2006 FLO-rechten hadden ook bij een AOW-leeftijd van 67 of 68 jaar vervroegd met werken kunnen stoppen, maar dan wel met maximaal 75 procent van hun nettoloon. Ook nu weer geldt: hoe meer dienstjaren op 1 januari 2006, hoe gunstiger de garantierechten. (In deeltijd) doorwerken is niet langer verplicht, wel mogelijk (tot maximaal 59 jaar).
Nogmaals: dit geldt alleen voor de brandweermensen die op 1 januari 2006 al in dienst waren en in de voorafgaande jaren FLO-rechten hadden opgebouwd. Voor de overige medewerkers in fysiek en/of psychisch zware functies is sindsdien sowieso geen FLO-voorziening meer beschikbaar. De werkgever en de bonden hebben afgesproken ervoor te gaan zorgen dat zo’n uitstroommogelijkheid in de toekomst niet meer nodig is. Het is de bedoeling dat medewerkers voortaan hooguit twintig jaar worden ingezet in een bezwarende functies en daarna overstappen naar een lichtere functie, binnen of buiten de brandweer.
Bij het zorgvuldig voorbereiden van deze loopbaanstap worden brandweermensen die sinds 2006 in dienst zijn gekomen door de werkgever ondersteund. Dat wil zeggen: in het eerste dienstjaar van de medewerker stellen ze samen een loopbaanplan vast, gericht op een tweede loopbaan. Dat loopbaanplan wordt iedere drie jaar opnieuw besproken en eventueel bijgesteld.