Waarom is er geen structurele regeling afgesproken gebaseerd op het aantal dienstjaren – bijvoorbeeld recht op vroegpensioen na 45 jaar?
Helaas: voor een structurele vroegpensioenregeling is de tijd nog niet rijp. Dat is ook nooit het doel geweest van de onderhandelingen tussen de werkgever en de politiebonden die in november vorig jaar begonnen. Die waren gebaseerd op de (beperkte) fiscale (beleids)ruimte die in het landelijk pensioenakkoord van juni 2019 is vrijgemaakt voor het afspreken van een tijdelijke vroegpensioenregeling voor de periode 2021-2025.
Hoe zat dat ook alweer?
Zoals bekend heeft de politiek het eerder stoppen met werken de afgelopen twintig jaar onbetaalbaar gemaakt, met name door het opleggen van een fiscale opslag (boete) van vijftig procent op vroegpensioenuitkeringen.
In het landelijk pensioenakkoord van juni 2019 heeft de overheid toegegeven dat ze daarin te ver is doorgeschoten. Een van de grote pluspunten van dat akkoord is dan ook de principe-afspraak dat de overheid beroepssectoren weer fiscaal gaat helpen bij het betaalbaar maken van vroegpensioenregelingen voor mensen die tientallen jaren zwaar werk hebben verricht.
Als eerste stap op die weg zijn in het pensioenakkoord drie afspraken vastgelegd over mogelijke bouwstenen voor nieuwe structurele vroegpensioenregelingen.
- Het aantal uren dat werknemers belastingvrij verlof mogen opsparen wordt verdubbeld van 50 naar 100 weken. Wordt deze optie optimaal benut, dan kunnen werknemers ruim twee jaar voor hun AOW-leeftijd stoppen met werken.
- Er wordt onderzocht op welke manier(en) werknemers na 45 gewerkte jaren aanspraak kunnen krijgen op een AOW-uitkering (‘flexibele AOW’). Dit kan een belangrijke bijdrage zijn aan het financieel mogelijk maken van vervroegde uittreding.
- Ook wordt uitgezocht in hoeverre het mogelijk is om toeslagen voor bijvoorbeeld onregelmatigheid en overwerk om te zetten in individuele vrijwillige pensioenopbouw.
Deze en andere fiscale bouwstenen voor nieuwe CAO-afspraken over vervroegde uittreding worden momenteel op landelijk niveau nader uitgewerkt door de overheid, de werkgevers en de vakbeweging.
Deze ingewikkelde klus vraagt tijd en dat zou ertoe kunnen leiden dat de huidige zestigplussers buiten de boot vallen. In het pensioenakkoord is afgesproken dat dat niet mag gebeuren. Met dat doel voor ogen heeft de overheid ermee ingestemd dat de fiscale boete van vijftig procent de eerste jaren niet wordt opgelegd aan vroegpensioenuitkeringen aan zestigplussers die qua hoogte en looptijd aan bepaalde voorwaarden voldoen. Deze ontheffing moest beroepssectoren de financiële ruimte geven om voor de oudste medewerkers alvast een tijdelijke vroegpensioenregeling af te spreken.
Binnen de politiesector hebben de werkgever en de bonden zes maanden gesteggeld over het benutten van deze ruimte en daar is het huidige onderhandelingsresultaat uit voortgekomen. Dat had dus nooit een structurele regeling kunnen zijn. Daarvoor moeten we nog even geduld hebben totdat de praktische inrichting van het nieuwe pensioenstelsel – met nieuwe fiscale vroegpensioenfaciliteiten – helemaal rond is.