28 februari 2018

Politie en vroegpensioen

Anno 2017 zijn de meeste oudere politiemedewerkers gedwongen tot ver na hun 60-ste door te werken. Belangrijke oorzaak is het politieke besluit om de mogelijkheden voor het opbouwen van een (extra) vroegpensioen de wereld uit te helpen. Een keuze die haaks staat op het eerdere (verstandige) beleid om versleten dienders vanaf een bepaalde leeftijd naar de kant te halen, om te voorkomen dat ze een risico worden voor de veiligheid van de burgers, hun collega’s en zichzelf. Hoe is dat allemaal in zijn werk gegaan? Een terugblik.

Tot 2001 moesten executieve politieambtenaren verplicht vanaf 60 jaar stoppen met werken; ze gingen dan met Functioneel Leeftijds Ontslag (FLO). Dat betekende vijf jaar lang – tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar – een uitkering van minstens 80 procent van hun laatstverdiende salaris, door de werkgever betaald.

Kapitaalrechten sparen
Vanaf 2001 gingen ook executieve politieambtenaren samen met de werkgever sparen voor hun vervroegd pensioen. De rest van de Nederlandse ambtenaren en het administratief, technisch en huishoudelijk personeel binnen de politie (ATH-medewerkers) deden dat al sinds 1997. Het voordeel van deze aanpak was dat je per dienstjaar persoonlijke kapitaalrechten opbouwde en dus niet langer afhankelijk was van de bereidheid van de werkgever/de politiek om te zijner tijd je vroegpensioen te betalen.

Het spaarplan voor de politie heette de AFUP en kende uiteenlopende spaardoelen voor executieve politieambtenaren en ATH-medewerkers. De eerste groep hield de mogelijkheid om vanaf 60 jaar te stoppen. Na 35 dienstjaren en minstens 25 executieve dienstjaren kregen ze vijf jaar lang 80 procent van hun gemiddeld verdiende salaris (middelloon). Wie op zijn 60-ste meer dienstjaren had, kreeg een hogere uitkering. Wie na zijn 60-ste nog wat langer bleef doorwerken, kreeg op het moment dat hij wel stopte een hogere uitkering.

Op aandringen van de bonden kregen bij de invoering van de AFUP ook de ATH-medewerkers meer vroegpensioenmogelijkheden dan ‘gewone’ ambtenaren buiten de politie. In hun geval was het spaardoel stoppen met werken vanaf 61 jaar met een uitkering van 70 procent. Ook bij hen leidde (iets) langer doorwerken al snel tot een hoger percentage.

Garantierechten
Uiteraard was het niet voor alle medewerkers mogelijk om nog 35 dienstjaren lang te sparen. De oudste groep executieve politieambtenaren – degenen die het dichtst tegen 60 jaar aan zaten – behielden de aanspraak op stoppen vanaf 60 jaar met 80 procent van het laatste salaris. De overige collega’s kregen garantierechten. De werkgever zou hun spaarpot te zijner tijd aanvullen met het kapitaal dat ze tijdens hun eerdere dienstjaren niet samen bij elkaar hadden kunnen sparen, simpelweg omdat de spaarregeling toen nog niet bestond.

Slechts vier jaar later (2005) besloot het kabinet Balkenende-II de belastingvrije mogelijkheden voor het COLLECTIEF sparen voor vroegpensioen drastisch te beperken. Voortaan moest het sparen om eerder te kunnen stoppen met werken beperkt blijven tot het INDIVIDUELE en aan duidelijke grenzen gebonden levensloopsparen.

‘Versterkt’ ouderdomspensioen
Geconfronteerd met deze beleidswijziging gingen de sociale partners en het pensioenfonds voor de ambtenarensector (ABP) op zoek naar manieren om binnen de kaders van de wet toch een vorm van collectief gefinancierd vroegpensioen overeind te houden. In de zomer van 2005 sloten ze een akkoord. Met ingang van 1 januari 2006 gingen (politie)ambtenaren sparen voor een ‘versterkt’ ouderdomspensioen vanaf 65 jaar. Voorheen was het spaardoel een inkomen vanaf 65 jaar (pensioen plus AOW-uitkering) van 70 procent van het middelloon. Nu werd dat doel 82 procent. Er werd dus voortaan meer kapitaal opgebouwd.

Keuzepensioen
Tegelijkertijd werd afgesproken de pensioneringsdatum te flexibliseren: vanaf 2006 kon iedereen zijn (ouderdoms)pensioen ook eerder laten ingaan dan vanaf zijn 65-ste, met 60 jaar als ondergrens. Dit ABP Keuzepensioen maakte het voor ambtenaren mogelijk een vervroegde uittreding te financieren door het ouderdomspensioen eerder aan te spreken.

Extra voorzieningen
Deze maatregelen waren echter niet voldoende om de vroegpensioenmogelijkheden bij de politie in stand te houden. Na langdurige en intensieve vakbondsacties (met name de Blauwe Belegering van het ministerie van Binnenlandse Zaken) ging de toenmalige politieminister Remkes akkoord met extra maatregelen. Aangezien de politiesector laat was overgestapt op het collectief sparen voor een vroegpensioen, was er jarenlang belastingvrije ruimte onbenut gelaten. De werkgever ging die ruimte met terugwerkende kracht zoveel mogelijk gebruiken om de in 1999 toegezegde garantierechten te realiseren (de zogenaamde Inkoop Max).

Meer nabestaandenpensioen
Daarnaast werd afgesproken twee aanvullende belastingvrije spaarpotten te creëren. Ten eerste gingen bij de politie werkgever en werknemers voortaan samen sparen voor een nabestaandenpensioen van 5/7-de deel van het ouderdomspensioen. Dat was twee keer als vóór 2006; het extra kapitaal was ook te gebruiken voor extra vroegpensioenuitkeringen.

Levensloopkapitaal
Ten tweede ging de werkgever vanaf 2006 aan alle politiemedewerkers toelagen uitkeren om (belastingvrij) door te storten in een levensloopfonds en ook op die manier extra kapitaal te vergaren. Er waren drie soorten: de algemene levenslooptoelage voor iedereen, de Toelage Bezwarende Functie (TBF, alleen voor executieve medewerkers) en de inhaal-Toelage Bezwarende Functie. Deze i-TBF was uitsluitend bedoeld voor collega’s met garantierechten. Zij konden deze toelage gebruiken om door levensloopsparen het deel van hun garantierechten te verkrijgen dat niet langer via een collectieve (belastingvrije) regeling bij elkaar te sparen was. De hoogte en ook de uitkeringstermijn waren gebaseerd op het streven naar een vervroegde uittreding vanaf 60 jaar. Vandaar dat de uitbetaling van de i-TBF vanaf die leeftijd stopt (ook als de collega in kwestie blijft doorwerken).

Schade beperkt gebleven
Al met al bleven bij de politie de mogelijkheden voor vervroegde uittreding nagenoeg overeind. Voor executieve medewerkers werd de maximale uitkering vanaf 60 jaar 76 procent van het middelloon; voor ATH-medewerkers werd de maximale uitkering vanaf 61 jaar 66 procent. Wilde je meer, dan moest je twee of drie maanden blijven doorwerken. Daarna kreeg je dan een aanzienlijk hogere uitkering.

Er zat één addertje onder het gras: politiemedewerkers waren niet verplicht hun levenslooptoelagen te gebruiken om te sparen voor een (extra) vervroegde uittreding. Ze konden deze bedragen ook laten uitbetalen. Zo’n tachtig procent van de collega’s heeft daarvoor gekozen en dus een deel van zijn vroegpensioenmogelijkheden ‘opgegeten’.

Uitgeholde regeling
Anno 2018 is deze regeling nog steeds van kracht. Als een politieambtenaar met voldoende (executieve) dienstjaren vanaf 2006 zijn levenslooptoelagen heeft gebruikt om te sparen, heeft hij uiteindelijk een spaarpotje achter de hand van vijf jaar 76 procent van zijn middelloon.

Tot 2013 was dat voldoende om de periode van 60 jaar tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd te overbruggen. Vanaf dat jaar ging echter een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd naar 66 en 67 jaar van start, waardoor het steeds lastiger werd om op 60-jarige leeftijd te stoppen. Het in 2005 afgesproken streefkapitaal is niet toereikend om zes of zeven jaar vroegpensioen financieel te overbruggen.

Het was echter een ander besluit van het kabinet Rutte II uit 2013 dat de doodsteek voor de VPL-regeling betekende: vanaf 2022 wordt het belastingvrije levensloopsparen afgeschaft. Praktisch gevolg: van alle collega’s die sinds 2006 hun VPL-toelagen hebben gebruikt om te sparen zal slechts een kleine groep senioren op tijd genoeg levensloopkapitaal hebben vergaard om voorafgaand aan zijn ABP Keuzepensioen vervroegd te kunnen stoppen met werken. En ook in hun geval zal dat dan sowieso niet meer vanaf 60 jaar zijn.

En hoe nu verder? Terug naar het FLO? NPB-voorzitter Jan Struijs vindt van wel: ‘Politiemensen verdienen een door de maatschappij betaalde mogelijkheid om eerder te stoppen met werken dan op de AOW-gerechtigde leeftijd. De NPB zal zich er sterk voor blijven maken dat de politiek deze wegbezuinigde voorziening in ere herstelt.’