27 februari 2019

NPB dwingt verhoging smartengeld af

Bij de uitkering van smartengeld vanwege een dienstongeval moet de werkgever de inflatiecorrectie toepassen op basis van het jaar waarin hij het toekenningsbesluit neemt en niet op basis van het jaar waarin het dienstongeval heeft plaatsgevonden. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechter in ambtenarenzaken – afgelopen donderdag bepaald in een door de NPB aangespannen rechtszaak.

Door deze uitspraak krijgen flink wat collega’s met een erkend dienstongeval recht op een extra bedrag, dat kan oplopen tot duizenden euro’s.

Waarde in koopkracht
De rechtszaak was aangespannen namens een NPB-lid aan wie twee jaar na een dienstongeval een bedrag aan smartengeld was uitgekeerd zonder rekening te houden met de inflatie in de tussentijd. Volgens de werkgever was het moment van het dienstongeval namelijk bepalend voor de hoogte van de uitkering. Op 20 juli vorig jaar bepaalde de Rechtbank Noord-Holland dat het moment waarop het smartengeld wordt toegekend doorslaggevend is voor de hoogte van het bedrag. De NPB werd dus in het gelijk gesteld: de werkgever had het bedrag moeten verhogen om het smartengeld zijn afgesproken waarde in koopkracht te laten behouden (indexatie).

Het juiste moment
De werkgever besloot tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Ook de Centrale Raad van Beroep bleek echter niet onder de indruk van zijn argumenten. In zijn uitspraak wijst de Raad erop dat de toekenning van smartengeld vanwege dienstongevallen en beroepsziekten gebaseerd is op basis van een afspraak tussen de bonden en de werkgever, vastgelegd in artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Aangezien er in de afspraak zelf geen nadere bepalingen zijn opgenomen over het vaststellen van de hoogte van het bedrag is de hoofdregel in het bestuursrecht van kracht: het moment waarop het toekenningsbesluit wordt genomen bepaalt de hoogte van het bedrag (inclusief indexatie).

Geen gewoonterecht
De Raad maakte korte metten met het argument dat de werkgever al sinds jaar en dag smartengeldbedragen uitkeerde met als uitgangspunt de datum van het dienstongeval in kwestie. Met het verankeren van de afspraak met de vakbonden in artikel 54a van het Barp had aan die praktijk een eind moeten komen.

Verzekeringsvoorwaarden
De werkgever had aangevoerd dat dit niet spoorde met de voorwaarden in de collectieve verzekering die hij had afgesloten voor het betalen van smartengeld aan slachtoffers van dienstongevallen, maar dat beschouwde de Raad als een totaal irrelevant gegeven. Het was sowieso al opmerkelijk dat de werkgever dit argument weer op tafel legde, want in 2009 heeft de Centrale Raad al eens duidelijk uitgesproken dat aan het bestaan van zo’n verzekeringspolis geen rechten te ontlenen zijn.

Meer over:
Rechtspositie