Wat zijn de huidige spelregels bij het collectief opbouwen van pensioenen?

• Het maximaal op te bouwen werknemerspensioen is een maandelijkse uitkering van 80 procent van het gemiddelde verdiende loon (middelloon) na 42 deelnemersjaren. Let op: bedoeld wordt een uitkering van 80 procent inclusief de maandelijkse AOW-uitkering. Dat (geschatte) bedrag hoeven de pensioenfondsen dus niet op te bouwen.

• Deelnemers leggen maandelijks een percentage van hun loon in bij hun pensioenfonds. Dat percentage is voor iedereen hetzelfde (doorsnee-premie). Bij de politie is het momenteel 27,9 procent van het pensioengevend salaris. Van dit bedrag betaalt de werknemer 30 procent en het korps 70 procent. (Het pensioengevend salaris bestaat uit twaalf keer je brutosalaris in januari inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, vaste toelagen en de vorig jaar uitbetaalde variabele toelagen.)

• In ruil voor de ingelegde premie krijgen deelnemers elk jaar een hogere aanspraak op een pensioen bij het pensioenfonds. Deze jaarlijkse verhoging gebeurt in voor iedereen gelijke stapjes (doorsnee-opbouw). Sinds 2015 is het fiscaal vrijgestelde opbouwpercentage maximaal 1,875 procent per jaar. Voor alle duidelijkheid: de verhoging van je aanspraak op een pensioen staat dus los van het rendement dat op de door jou betaalde premie behaald wordt.

• Een pensioenfonds moet op elk moment voldoende kapitaal achter de hand hebben om aan al zijn verplichtingen (= de aanspraken van alle huidige deelnemers) te kunnen voldoen. En het liefst nog een buffer van een paar procent extra. In vakjargon: hun dekkingsgraad moet minstens 104 procent zijn. Bij het waarderen van zowel hun bezittingen (beleggingen) als hun verplichtingen (pensioenuitkeringen) zijn pensioenfondsen wettelijk verplicht om als rekenrente de rente op de kapitaalmarkt te gebruiken.

• Is de dekkingsgraad vijf jaar lang minder dan 104 procent, dan moet een pensioenfonds maatregelen nemen om zijn financiële situatie te verbeteren. Dat kan op twee manieren: verhogen van de premie of korten op de pensioenuitkeringen.

• Ligt de dekkingsgraad boven de 110 procent, dan mag een pensioenfonds gedeeltelijk inflatiecorrectie toepassen, oftewel de pensioenen verhogen om ze hun koopkracht te laten behouden. Volledige inflatiecorrectie is pas mogelijk bij een dekkingsgraad van 128 procent of meer.